“Ik ben bang om te gaan leren dat ik niet bang hoef te zijn….”
Stokstijf staat Zoon op de speelplaats. Zijn ogen staan verwilderd, angstig. De andere kinderen zijn al binnen. We zijn laat. Zoon wilde niet op de fiets. Een paar meter voor ons is de ingang. Daar staat de intern begeleider, om alle kinderen een hand te geven en contact te maken, de dag fijn te beginnen. Ze heeft ons al gezien. Ze wacht. Ik wacht. Adem in. Roerloos. Wat gaat Zoon doen?
“Kom, we gaan naar binnen.” “Nee.” “Kom maar, het is goed.” “Nee.” Een paar keer heb ik het al gezegd. Rustig. Vastberaden. Aan de buitenkant. Van binnen niet. Ik ben op volle kracht, gefocust, klaar om een sprint te nemen. Achter Zoon aan. Als hij wegrent. Het hek uit. De weg op, waar de auto’s rijden. Ik voel dat de intern begeleider hetzelfde doet als ik, rustig staand, ons in de gaten houdend, klaar om in actie te komen.
De dynamiek van Zoon verandert. Zijn ogen schieten heen en weer. “Ik ga je arm pakken om naar binnen te gaan.” “Nee.” Ik doe het toch. Ik voel dat zijn adrenaline toeneemt. Nog even en hij gaat rennen. Ik zie de intern begeleider naar binnen gaan. Ze komt terug, met de klassenassistent. De klassenassistent praat rustig tegen Zoon. Hij toont begrip, dat hij begrijpt dat Zoon het moeilijk heeft vanmorgen, maar dat hij niet de hele dag op het plein kan blijven staan. “Nee.” Zoon blijft staan. De klassenassistent zegt dat hij Zoon niet wil aanraken, omdat hij weet dat hij dat niet fijn vindt. Maar dat hij het wel gaat doen als het niet anders kan. Protocol. Cluster 4. Samen pakken we Zoon bij de arm. Hij is oersterk. In paniek. Hij verzet zich hevig. Dan gaat het snel. Meer hulptroepen komen naar buiten. Drie mensen pakken Zoon professioneel beet. Ze weten hoe het moet. Zoon is snel binnen. Deur open, time out ruimte in. Zoon ligt languit. Achterin de ruimte, die helemaal met zachte vloerbedekking bekleed is. De klassenassistent gaat rustig tussen hem en de deur in zitten. Stil ligt Zoon daar.
Mijn hart bonkt hevig. Ik voel dat ik tril. Ik moet nog één ding doen. Ik ga in de ingang staan. Van de time out ruimte. “Zoon, ik ga nu weg. Ik kom je om 15 uur halen.” Ik knik rustig naar hem. De klassenassistent bevestigt het ook rustig. Het is goed. Het is veilig. Zoon is binnen. Hij kan zich niet bezeren. Hij is geen gevaar meer voor zichzelf. De straat kan hij niet meer oprennen. Zoon ligt. Hij kijkt naar me. Ik loop weg. “Ik bel je straks even hoe het gaat.”, zegt zijn juf. Gelukkig.
Dan kom ik buiten. Daar staat de intern begeleider. En de locatieleidster. De tranen schieten in mijn ogen. Hoe vreselijk! Zo wil je je kind niet zien. Het lijkt wel een film. Ik moet weg. Twintig minuten geleden al. Ik moet naar mijn werk. Eigenlijk moet ik zelfs naar de trein. Naar een bijeenkomst. Met allemaal andere intern begeleiders zoals ik, van een basisschool. Praten over opbrengsten, Citoresultaten. Dat kan ik nu toch niet gaan doen? Ik huil. Ik word getroost, heel lief, een warme arm. Als in een waas ga ik het plein af. En ik keer weer om; de rugzak van Zoon bungelt nog aan mijn stuur. Door mijn tranen heen lach ik. De intern begeleider lacht mee. Tas geven. Fietsen. Niet naar de trein, wel naar school. Mijn tranen drogen in de wind. Ik pak een mok koffie. Even zitten……………. Ik werk en houd ondertussen mijn telefoon vast in mijn hand. Dan belt de juf. Zoon is weer in de klas, vertelt ze. Hij zit op zijn plek, extra afgeschermd met schotten, prikkelarm. Elk werkje dat aan de beurt is legt de juf op zijn tafel. Ze oordeelt niet. Als hij niks maakt, is het vandaag goed. Hij zit daar gewoon. Net een grote, verbaasde baby, zegt juf glimlachend. Zo probeert ze het weer veilig voor hem te maken. Rust. Structuur. Wel op school. Niet naar huis, dan krijgen we hem morgen zeker niet naar binnen.
Om 15 uur haal ik Zoon. Hij is kalm. Hij loopt rustig mee. Hij is moe, van de aanslag op zijn eigen energie. Hij blijft vlakbij me. Eigenlijk zouden we naar de kapper gaan. We gaan gewoon. Hij is rustig. Weer thuis leg ik hem op de bank, met zijn deken. Hij slaapt bijna. “Ik was ineens zo bang.”, zegt hij dan. “Ik kan het niet tegenhouden. Dat je doodgaat als ik op school ben. En ik heb zo een spanning. Voor vrijdag. Ik ben bang om te gaan leren dat ik niet bang hoef te zijn. En ik wil meer leren. Ik weet alles al van geschiedenis, ik wil van de oorlogen leren.”
Zoon slaapt. Wat een dag. Wat een emoties. Met toch nog een gouden randje, helemaal aan het eind. Zoon zegt dat hij wel meer wil leren. Zoiets heeft hij nog nooit gezegd. Morgen moet ik het maar eens verder met hem bespreken, wat en hoe hij meer wil leren, over geschiedenis. Nu niet, eerst bijkomen…………
Het is vrijdag. Vandaag begint de therapie. Creatieve therapie. Eindelijk. Zoon kent het gebouw, hetzelfde gebouw als waar de kinderpsychiater zit. Net als wanneer we daarheen gaan komen we een kwartier eerder. Om een warme chocolademelk te drinken. Zoon heeft spanning. Hij tikt hard met zijn vingers op de tafel. Als hij de tafel begint op te tillen komt de therapeute ons halen. We lopen mee, naar de spelkamer. “Spannend he, heb jij dat ook altijd?”, zegt ze tegen Zoon. “Dat je het dan een beetje eng vindt omdat je niet weet hoe de ander zal zijn en wie je gaat ontmoeten?” Stil kijkt Zoon naar haar. Ja, dat heeft hij ook altijd. Ze zegt dat ze er de hele week naar heeft uitgekeken om Zoon te ontmoeten, samen met zijn moeder. Drie kwartier praten we. Ik vertel van de spanning die Zoon de hele week had, om hier naar toe te gaan. En van de prachtige woorden van Zoon: ”Ik ben bang om te gaan leren dat ik niet bang hoef te zijn.”
De therapeute maakt het heel veilig. Door de angst van Zoon onvoorwaardelijk te erkennen. En Zoon vertelt. Over zijn tandenborstel. Dat hij dan ineens denkt dat het een mes is. “En is het een mes?”, vraagt de therapeute. Nee, dat weet Zoon, maar hij denkt het toch steeds. Hij vertelt over zijn angst voor het donker, over de angst dat mama doodgaat als hij niet bij haar is, over wat er op het schoolplein gebeurde, dat zijn hele lijf bevriest, over hoe angst voelt, over dat hij bang is om bang te zijn. En Zoon ontspant. Wat fijn als je alles zo veilig en onvoorwaardelijk kan vertellen. En dat het ook lukt om het te vertellen, door de vragen die de therapeute stelt. Vriendelijk. Veilig. Ze zegt dat ze de volgende keer iets gaan doen, zoals tekenen, schilderen of kleien. En hij mag zelf beslissen waar mama dan is. In de wachtkamer, aan de tafel of in een hoek op een krukje. Maakt niet uit, Zoon mag het aangeven. Misschien kan hij vanavond bedenken dat zijn tandenborstel niet echt een mes is. En morgen kan hij bedenken dat zijn tandenborstel gisteren geen mes was, dus is het vandaag ook geen mes. Ja, dat kan Zoon wel proberen te bedenken. Dan begint hij te geeuwen. De therapeute geeuwt ook. Ja, daar word je moe van, van ontlading en van voelen wat je vertelt………
We lopen terug naar de metro. Zoon loopt dicht naast me. Hij geeft me een hand. Rustig. In de metro legt hij zijn hoofd op mijn schouder. Bijna slaapt hij……… moe van alle emoties, van alle spanning van de hele week, van het dromen ’s nachts, van de paniek. Thuis leg ik hem neer, op de bank. Met zijn deken. Hij heeft rust verdiend, mijn jongen, 10 jaar pas en zo dapper.
Na wat rust trekt hij bij. “Zullen we eens op Marktplaats kijken naar de fietsen?”, stelt hij na het avondeten voor. Voor als mijn school in het nieuwe gebouw komt, dat ik dan zelf kan? Dat doen we. Zoon ziet een mooie fiets, 60 euro. We bellen. We maken een afspraak. De volgende dag helpen lieve vrienden om de fiets te halen. Zoon stapt op de fiets. Stralend rijdt hij een rondje. Nog even naar het huis van zijn oom en tante. Trots laat hij zijn fiets zien. De volgende dag besluit Zoon dat hij wel even naar de plek van het nieuwe gebouw kan fietsen, om vast te oefenen. De tandem blijft in de berging. Zoon fietst zelf. Ik fiets trots achter hem aan, mijn dappere mooie kind, van paniek naar een stap vooruit. En weer is het magische woord erkenning. Erkenning, dat is waar het om draait. Volgende week gaan we weer naar therapie.
Maak van een mug een vlinder, elke dag weer.