Ik weet nog hoe het voelde. Zijn warme lijfje op mijn buik, pas geboren. Hij voelde zwaar. Zijn armpjes om me heen. Meer dan twee weken te laat kwam hij. En ook toen iedereen vond dat hij toch echt moest komen, duurde het lang. Zoon had geen haast. In mijn buik had hij al zijn eigen tempo.
Zoon was een makkelijke baby. Tevreden lag hij in zijn rieten schommelwieg, die met touwen en haken aan het plafond hing. Zachtjes gaf ik de wieg een zetje. Zoon sliep. Nog steeds houdt hij van schommelen. Het maakt hem rustig. Als hij niet in zijn wieg lag, lag hij aan de borst. Tien maanden borstvoeding. Hij dronk goed. Hij groeide goed. En we wandelden wat af. In de lange buggy. Zus voorin, een lieve blonde dreumes van bijna 2. Zoon achterin, met een kruikje. Als we thuis kwamen sliep hij gewoon verder. Met Zus at ik een boterham. Zoon sliep in de gang. Als hij wakker was lag hij in de box. Met zijn speeldoosje aan. Hij keek naar Zus. Wat ze allemaal aan het doen was. Dat was voldoende voor hem.
Toen hij kon zitten zat hij op de vloer, op een kleed. En hij keek weer. Naar Zus. En hij wees. Zus dribbelde ijverig en babbelend rond om voor Zoon te pakken wat hij nodig had.
Wat was ik trots toen Zoon kroop. Als ik mijn koffie op had, bracht hij mijn lege beker naar de keuken, al kruipend. Wat is hij toch slim, dacht ik. Hij wil me helpen. Echt lief. Hij wilde wel érg vaak mijn beker opruimen. En hij was ook wel wat dwingend. Ja, het is een jongen die weet wat hij wil, zei ik dan. Dat is wel nodig in deze wereld tenslotte.
Zoon groeide. Hij ging naar de peuterspeelzaal. Als ik hem kwam halen waren zijn haartjes nat van het zweet. Een keer vond ik hem naast de kast. Huilend. “Met deze kindjes kan ik niet spelen!”, snikte hij. Zoon had veel rust nodig. Hij speelde graag met zijn trein. En zijn autootjes. In keurige rijen stonden de autootjes precies op de naden van de houten vloer. Wat is hij toch creatief, dacht ik trots. Hij heeft zo veel fantasie!
In een paar seconden trok Zoon alle manden met speelgoed om. Hij verzon van alles. Binnen enkele minuten kreeg hij het voor elkaar dat de hele woonkamer bezaaid was met spullen. Dan zat Zoon ertussen. Verdrietig. Met zijn natte haartjes. Van het zweet. Het overzicht was hij kwijt. Vrolijk ruimde ik op. Hij vindt ook zoveel leuk, dacht ik blij. Ik dacht het heel hard en heel vaak. Om het stemmetje dat in me klonk te weerstaan. Het stemmetje dat tegen me zei dat er iets niet in orde was. Eigenlijk wist ik het al. Door mijn werk. Intern begeleider op een basisschool. Dit leek op autisme. Welnee, zei ik streng tegen mezelf. Dat kan niet! En ik stopte het weg. In een ver hoekje. Ik deed extra mijn best. Om alles zo goed mogelijk te doen.
Zoon ging naar groep 1. Daar ging het snel. Paniek. Angst. Overprikkeling. Met zijn handjes op zijn oren zat hij in de klas. Als ik hem ophaalde was hij zó boos, dat hij als eerste Zus hard sloeg. Al snel werd er besloten dat het teveel was voor Zoon. Hij ging alleen de ochtenden naar school. Met een koptelefoon op zat hij alleen aan een tafeltje, het dagdeel te overleven. Hij had een lieve juf, die het goed begreep. Gelukkig. Tussen de middag schreeuwde hij het wel een uur lang uit. Hij sloeg en schopte. Daarna was hij zo moe, dat we maar gingen wandelen met de buggy. Eetproblemen. Sensorische problemen. Slaapproblemen.
Naar de jeugdGGZ. In de kamer bij de GZpsychologe. Daar lag Zoon. Onder de tafel. Hij wilde niks. “Sssst, ik slaap!”, riep hij. PDDNOS. Vanwege de heftige ontlading en de enorme overpikkeling is het beter voor Zoon om naar het MKD te gaan, luidde het advies. En zo ging het. Zoon ging naar het MKD, daarna naar het cluster4.
Een achtbaan was het. Een denderende trein die niet leek te stoppen. Een andere wereld. Autisme. Ik wilde het zó goed doen. Ouderbegeleiding. Picto’s. Boeken. Elk boek dat er maar bestond over autisme verslond ik. Ik kletste honderduit. Over Zoon. Over zijn autisme. Tegen iedereen die het maar wilde horen. Of niet wilde horen. Ik moest het kwijt. Verwerken. Verdriet. Wanhoop. Zoeken. Naar erkenning. Begrip.
Nu is Zoon 11 jaar. Er is een afkorting bijgekomen. Achter de PDDNOS staat keurig tussen haakjes MCDDbeeld. En separatieangst. Net niet belemmerend genoeg om het een separatieangststoornis te laten zijn, staat er in de diagnose. Ik klets allang niet zoveel meer. Zeker niet tegen iedereen die het niet wil horen. Zoeken? Dat hoeft niet meer. Erkenning? Dat zit in mezelf. Begrip? Ik geef mezelf begrip. Ik ben zacht voor mezelf. Het is goed.
Zoon heeft het moeilijk. Hij zoekt zichzelf. Hij mag nu kletsen. Hij krijgt erkenning. Hij krijgt begrip. “Mijn brein wordt gewoon aangevallen door mijn autisme.”, zei hij vandaag. Dat is vreselijk. Als je kind zulke dingen zegt. Het is rauw. Het is echt. Het is zoals het is.
Ik kijk naar het fotootje. Van Zoon. Toen hij een baby was. Met grote, ernstige ogen kijkt hij me aan. Hij was zo rustig toen. Tevreden met mijn nabijheid. De wereld met alle prikkels en angsten nog ver weg. Aan al zijn behoeften werd voldaan. Zo wil hij het nog steeds. Hij is graag thuis. Binnen. Waar het veilig is. Met het verschil dat hij nu geen baby meer is. Hij moet de wereld in. Het valt hem zwaar, té zwaar. Elke dag is een worsteling voor hem. En hij doet het. Wat ben ik trots op hem. Mijn jongen!
Maak van een mug een vlinder, elke dag weer.
Maak van een mug een vlinder, elke dag weer.